Tuesday, August 2, 2011

Te veel woorden: een parabel

Dus ik sta aan de toog van café-bar-praatmakkelijk Umlaut een dubbele water met veel ijs te drinken en de langste schaduw die ik ooit gezien hebt wrijft zich tegen mijn rechterschoen aan. Gecreëerd door een pront geplaatste straatlamp van onnavolgbare wattage en – ik lieg dit niet – de langste vrouw die ik ooit gezien heb. Ik herpak mezelf snel, een beetje lengte is per slot van rekening niet het gekste in de wereld en buig me verder over mijn solo scrabble spel op de bar.

Vanavond is een bijzonder goede avond en ik verbaas mezelf met een aantal zeer aardige scores, gemaakt met de woorden 'ficus', 'relax' en 'likeur', goed voor respectievelijk 33, 52 en 53 punten. Opeens steekt Vrouwe Geluk haar tong naar me uit en laat een veel te groot aantal klinkers op mijn rekje vallen. Sakkerloot. Het zweet parelt op mijn voorhoofd van een intense concentratie en zonder op te kijken druk ik mijn glas met ijswater tegen mijn linkerslaap aan. Ik sluit mijn ogen kort en arrangeer de rotletters in de virtuele wereld van mijn brein. Ik open mijn ogen weer en het is nog steeds donker.

De reuzenvrouw was naast mij komen staan en heeft daarmee al het licht in de Umlaut van mijn scrabblebord en mezelf afgenomen. Ze heeft helblauwe ogen die mijn bruine punaises kortstondig gevangen nemen en in mijn staren zie ik uit mijn ooghoek haar kolenschoppen van handen delicaat tussen mijn letterrekje en het bord bewegen. Zij verbreekt de toverspreuk met een knipoog en ik schrik wakker en kijk snel wat de schade op mijn spel is. Tot mijn grote verbazing: mijn letterrekje is leeg en zij heeft van mijn nutteloze klinkerscollectie het woord 'mat' op het bord toegevoegd tot 'onomatopee'. Ze leunt iets dichterbij en zegt: “Drie keer woord-waarde, en de bonus van vijftig, schrijf je het op, tijger?”

Zoals dit soort avonden gaan, stel ik na zeker toch wel drie á vier glazen ijskoud water voor of ze zin heeft om in mijn huis, onder het genot van wat Bach en misschien een olijf of tien gezamenlijk te scrabbelen. Zij reageert positief en we verlaten de Umlaut. Ik woon op zeven minuten afstand en na vier minuten bedenk ik me dat ik niet zo groot woon. Vrij klein zelfs. Shit.

Ik ga haar voor op de trap en open de deur en bezig me met de lampen aanknippen, de Bach aan te zetten en het scrabble-bord speelklaar te maken. Ik hoor een geïrriteerde kreun uit de gang en ik zie dat de amazone bijna dubbelgevouwen moet binnentogen om haar hoofd niet te stoten. Sterker nog: zij moet voorovergebogen blijven lopen, omdat het plafond van mijn sociale woningbouw woning te laag voor haar blijkt. Terwijl ik de naald in de groef van een grammofoonplaat laat vallen en er een Minuet begint te klinken, zie ik dat zij verstoord mijn huis rondkijkt, op zoek naar een stoel. Ik besluit haar uit de brand te helpen:

“Ehm, misschien gek, maar ik heb het idee dat je een stoel zoekt, maar ik kan je zeggen: die heb ik niet.” Zij kreukt haar wenkbrauwen in elkaar.

“Dat is inderdaad gek, waarom niet, als ik mag vragen?”

“Nou, ik heb het idee dat als je staand dingen doet – zoals scrabbelen, dat je bloed beter circuleert, en dat je dan door dat beter circulerende bloed beter kan nadenken.”

“Ja, Jezus, wat moet ik dan – als een gebochelde spelen? Op de vloer zitten, als een hond?”

Bang dat de geniale vriendelijke reuzin misschien wel vlucht van mij omdat ik geen stoelen heb sputter ik het eerste wat in me opkomt.

“Maar, maar, dat is geen punt, mijn neef was hier laatst, die is aannemer moet je weten, en hij heeft wat gereedschap laten liggen. Ik kan, als je wilt, het plafond wel iets voor je verhogen.” Dit bleek niet helemaal wat ze wilde horen. Haar wenkbrauwen kropen nog verder naar elkaar toe en ze richtte zich op een zo intimiderend mogelijke manier op, ondanks haar gebogen houding.

“WAT zei je daar?!”. Ik kromp ineen en deed onbewust een stap naar achteren, recht tegen mijn grammofoonspeler aan. De naald knarste en ratelde van de plaat. Bach maakte plaats voor een ruis.

“Ehhh. Nou. Ehhm. Gewoon. Ik ehh. Ik kan het plafond iets verhogen. Als je wilt. Als dat aangenamer zou zijn. Voor jou. Aangenamer. Voor jou.”

“Ben jij een soort racist ofzo?!” Spuwde ze van tussen haar ivoren wegversperringen. Om haar ongenoegen bij te staan haalde ze uit haar handtasje een glimmend handkanon, die naast het doodschieten van mensen ook wel gebruikt kan worden voor het neerslaan van koeien, ossen en andere evenhoevigen. Ik maakte de fout om bij de introductie van het wapen paniekerig naar mijn meest dierbare bezit te kijken: de teddybeer op mijn bed. De reuzin bleek een geoefende psychopaat en merkte dat op en in een knipper had ze Mister Fuzz te pakken en haar kanon tegen zijn slaap gedrukt.

“Nee, sorry! Ik meende het niet van dat plafond! Het was maar een gebbetje!”, kermde ik.

“Oh?! Je vind het leuk om gebbetjes te maken over iemands lengte?!”, beet ze me toe.

“Nee, het spijt me! Niet Mister Fuzz! Ik geef op! Het plafond blijft waar het is.” Ze liet mijn toegeven even op zich inwerken en langzaam bewoog ze het pistool van de beer vandaan.

“Hmmm. Vooruit. Ik wil wel met je scrabblen. Maar, je kan niet zomaar grappen maken en plafonds verhogen en denken dat dat allemaal door de beugel kan. Weet je wat. Ik houd de beer voorlopig bij me. Enne,”. Ze keek de kamer rond, “geef me ook maar dat pakje aspirines dat daar ligt. En wat is dit?” Ze keek naar mijn boekenkast.

“Een eerste druk van Wealth of Nations? Boefje. Die is nu ook van mij.” Gedecideerd plaatste ze het pistool, de beer, de aspirines en Wealth of Nations in haar handtas. Ik begon op automatische piloot het scrabble-spel klaar te zetten. Nadat alles gereed was kwam ze naast me staan, gebogen, onbeholpen en ongemakkelijk. Ze gaf me een knipoog.